Euro’s, dollars. Geld is zo aanwezig in ons leven dat het onmogelijk is om er op een bepaald moment niet aan te denken. We gebruiken het elke dag, we verdienen het, we geven het uit, we sparen het. Maar vragen we ons wel eens af waar het vandaan komt?
Lange tijd werd gedacht dat geld was ontstaan om ruilhandel te vervangen of dat het een creatie van de staat was om de economie te organiseren. Een recente studie van archeoloog Mikael Fauvelle, gepubliceerd in het Journal of Archaeological Method and Theory, zou onze kennis over de oorsprong van geld echter volledig kunnen veranderen.
Werd geld geboren uit de handel in plaats van door de staat?
Tot nu toe zijn de verklaringen voor het ontstaan van geld verdeeld in twee hoofdtheorieën. De eerste, de goederentheorie van geld, verdedigd door de econoom Carl Menger, stelt dat bepaalde waardevolle goederen, zoals goud, zilver of schelpen, als betaalmiddel werden gebruikt omdat ze de problemen van ruilhandel oplosten.
In dit systeem moesten beide partijen op hetzelfde moment willen hebben wat de ander aanbood, wat uitwisselingen moeilijk maakte. Als oplossing werden goederen met een universeel geaccepteerde waarde gebruikt.
De tweede, de karteltheorie, stelt dat geld niet spontaan op de markt ontstond, maar werd opgelegd door de staat. Volgens Georg Friedrich Knapp bepaalden overheden wat als betaalmiddel gebruikt moest worden en eisten ze het gebruik ervan op bij de betaling van belastingen. John Maynard Keynes steunde dit idee en stelde dat geld in de eerste plaats een instrument van de staat is om de economie te controleren.
De studie stelt een andere hypothese voor: geld is niet ontstaan binnen gemeenschappen of door oplegging door de staat, maar in de handel over lange afstanden.
In samenlevingen zonder gecentraliseerde overheid konden uitwisselingen tussen mensen die elkaar goed kenden gebaseerd zijn op vertrouwen en wederkerigheid, maar handel met vreemden vereiste een betrouwbaar betaalmiddel. Op die manier ontstond geld als oplossing om transacties op handelsroutes die verre regio’s met elkaar verbonden, veilig te stellen.
Geld in oude samenlevingen
Om hun theorie te ondersteunen, werden twee archeologische gevallen geanalyseerd die het vroege gebruik van geld in contexten van interregionale handel aantonen.
Enerzijds gebruikten inheemse samenlevingen in Californië en het zuidwesten van de Verenigde Staten al meer dan duizend jaar schelpkralen als geld. Deze kleine stukjes waren gemakkelijk te vervoeren en moeilijk te vervalsen, waardoor ze ideaal waren voor lange-afstandshandel. Nederland kronieken schreven het gebruik ervan voor bij transacties over uitgestrekte gebieden.
Aan de andere kant functioneerden bronzen staven en ringen in het Europa van de Bronstijd (1500-800 v.Chr.) ook als geld. Archeologische analyses laten zien dat deze voorwerpen gestandaardiseerde gewichten en maten hadden, wat suggereert dat ze werden gebruikt als betaalmiddel. Daarnaast tonen chemische studies aan dat het koper afkomstig was uit verschillende regio’s van het continent, wat bewijs levert voor een grootschalige handel.
Deze ontdekking werpt twijfel op het idee dat geld alleen op lokale markten ontstond of door de staat werd opgelegd. Lang voordat er gecentraliseerde regeringen bestonden, gebruikten sommige samenlevingen al een monetair systeem om handel te drijven met vreemden en veilige transacties te garanderen.
Deze groepen waren geen primitieve economieën, maar ontwikkelden vormen van geld die aangepast waren aan hun behoeften, waardoor ze hun handelsnetwerken konden uitbreiden en uitwisselingen konden opzetten met verre volkeren.
Dit onderzoek suggereert dat geld niet slechts een creatie van de staat was of een simpele evolutie van ruilhandel, maar een commerciële innovatie die uitwisseling mogelijk maakte tussen samenlevingen die door grote afstanden van elkaar waren gescheiden.